Trek op tegen Merataïm, ruk op tegen de inwoners van Pekod. Volg ze, vel ze en vernietig ze – spreekt de HEER -, doe alles wat Ik jullie heb bevolen. Hoor! Het land is vol wapengekletter, het gaat gebukt onder oorlogsgeraas. Ach, nu is de hamer die de hele aarde sloeg, gespleten en verbrijzeld. Ach, nu is Babel zelf een schrikbeeld voor elk volk. Babel, je hebt jezelf een val gezet en bent gevangen, zonder het te merken. Je bent gestrikt, kunt nergens heen, want je hebt de HEER getart. De HEER heeft Zijn wapenkamer geopend, Hij heeft in Zijn woede Zijn wapens gegrepen. De HEER, de God van de hemelse machten, doet Zijn krijgswerk in Chaldea. Val Babel aan! Val aan van alle kanten! Breek de voorraadschuren open, gooi alles op een hoop, als was het graan. Vernietig alles, niets mag overblijven. Snijd alle leiders van Babel de keel af, voer ze naar de slachtbank, al die stieren. Wee hun! Hun laatste uur is aangebroken, het moment waarop met hen wordt afgerekend, is gekomen. Luister naar de vluchtelingen, die uit Babel zijn ontkomen. In Sion brengen zij de boodschap:
“Dit is de wraak van de HEER, onze God. Hij heeft Zijn tempel gewroken.” Stuur boogschutters naar Babel, sla het beleg voor de stad, laat niemand ontkomen. Vergeld wat ze heeft aangericht, doe met haar wat ze zelf heeft gedaan. Ze was hoogmoedig tegenover de HEER, de Heilige van Israël. De soldaten zullen sterven op de pleinen, elke krijgsheld sneuvelt op die dag – spreekt de HEER. Ik zal je straffen, hoogmoedige stad – spreekt de HEER, de God van de hemelse machten -, de dag dat Ik je straf is nu gekomen. In je hoogmoed zul je struikelen en vallen, niemand helpt je overeind. De steden om je heen laat Ik in vlammen opgaan, het land valt aan vuur ten prooi.